Allereerst een opmerkelijke bevinding uit God in Nederland.In het afgelopen decennium is het aantal Nederlanders dat behoefte heeft aan nadenken over de zin van hun leven gedaald van een kleine 80% in 2006 tot 70% in 2015. Verder blijkt dat zingeving kennelijk vooral een onderwerp is voor mensen die in hun leven een plaats geven aan geloof of spiritualiteit. Onder seculieren (de restgroep die overblijft van de buitenkerkelijken als je de ongebonden gelovigen en ongebonden spirituelen eraf trekt) is de zingevingsbehoefte het laagst. Onder hen stelt zelfs 62% dat de zin van je leven een onderwerp is dat ze niet zo interesseert (zie tabel 2).
Tabel 2. Behoefte aan zingeving onder Nederlanders (% dat het geheel of gedeeltelijk eens is met de stelling).
|
2006 |
2015 |
2015, groepen |
|
Totaal |
totaal |
kerkleden |
ongebonden gelovigen |
ongebonden spirituelen |
Ik heb er behoefte aan af en toe de zin van mijn leven te overdenken |
79 |
70 |
85 |
86 |
86 |
De zin van je leven is een onder werp dat mij niet zo interesseert |
37 |
48 |
37 |
40 |
31 |
Het is niet direct duidelijk waar die afname van zingevingsbehoefte door komt. Misschien spelen de toenemende gejaagdheid en versnippering van het bestaan, het gevoel geleefd te worden, of de gerichtheid op de korte termijn voor velen hierbij een rol. Een bekende uitspraak luidt: ‘De mens is ongeneeslijk religieus’. Die lijkt inmiddels wel achterhaald, niet alleen door cijfers, maar ook als principe.18 Maar is de mens dan zelfs niet ‘ongeneeslijk zingevend’? Of komt de zingeving pas aan de orde in crisissituaties, en dus in situaties waar geestelijk verzorgers regelmatig mee te maken krijgen?
Van mensen met een seculiere oriëntatie wordt wel gezegd dat ze geen woorden en symbolen meer hebben om hun existentiële vragen en ervaringen te beschrijven en te duiden. Van nieuwe spirituelen en MRB’ers zou je kunnen zeggen dat ze een overvloed aan zingevingsbronnen tot hun beschikking hebben. Die individualisering van religie heeft mooie en lastigere kanten. Het mooie ligt voor de hand: de vrijheid om te kiezen wat je aanspreekt, wat bij je past; de verrijking en verdieping van je spirituele leven die kunnen voortvloeien uit inzichten en praktijken uit velerlei bronnen; en kansen voor tolerantie naar andersgelovigen, en het ontstaan van interreligieuze contacten. In de nieuwe spiritualiteit is veelal ook sprake van een optimistisch geloof in spirituele ontwikkeling van het individu en van de mensheid als geheel. De individuele keuzevrijheid vraagt echter ook nogal wat van iemand: initiatief, zelfvertrouwen, openheid, creativiteit, relativeringsvermogen, bereidheid tot leren en een kritische blik om wat werkelijk van waarde is te onderscheiden van de oppervlakkigheid van veel wat als ‘spiritueel’ wordt aangeboden.
Bij nieuwe spirituelen en MRB’ers zou je je kunnen voorstellen dat bezig zijn met religieuze bronnen en ideologieën van uiteenlopende origine naast bevrijdend ook verwarrend kan zijn, wanneer zij zoeken naar houvast.19 Mensen kunnen ook het gevoel hebben onderworpen te zijn aan individualisering.20 Zoekers in wat wel de ‘spirituele supermarkt’ wordt genoemd, mensen die zich aan het (her)oriënteren zijn op hun spiritualiteit, worden geacht zelf hun keuze te maken uit het aanbod. Hammer noemt dat de ‘individualistische imperatief’.21 De maatschappelijke differentiëring waar eenieder mee te maken heeft, dwingt mensen tot individuele keuzen, maar wakkert ook een verlangen aan naar een samenbindende instantie, gericht op innerlijke heelheid. Die zoeken mensen veelal in het authentieke ik of zelf. Daarom is de nieuwe religiositeit zeer ervaringsgericht. Niet of iets waar is, maar of het ‘werkt’, helpt, goed voelt, aanspreekt, staat centraal. Daartegenover is men ook op zoek naar nieuwe ‘grote verhalen’ waarin het authentieke zelf een plaats heeft. En naar een ‘vertellende’ gemeenschap, waarin men zich aan elkaar kan spiegelen.22 Veel auteurs hebben geschreven over de fundamentele motivationele spanning in het leven, tussen het individuele streven naar zelfstandigheid/authenticiteit, en het horen bij en erkend worden door anderen.23 Als het gaat om zingeving onderscheiden Dohmen en Manschot autonome en heteronome bepaling van zin. Autonome bepaling van zin gaat uit van vrijheid, individualisme, rationaliteit, en maakbaarheid van het bestaan en van een rechtvaardige samenleving. Heteronome bepaling van zin gaat uit van ontvankelijkheid voor een transcendente zin, het belang van traditie en traditionele levensbeschouwingen, en acht autonome zinbepaling een illusie. De auteurs omschrijven de beschreven spanning als ‘het problematische verlangen naar binding’, dat voortkomt uit het fundamenteel sociale karakter van het menselijk leven. Die spanning kan nooit definitief worden opgeheven.24
Is er in algemene zin iets te zeggen over hoe MRB’ers omgaan met zingeving, en of en hoe hun behoeften aan geestelijke zorg verschillen van die van bijvoorbeeld ‘monoreligieuzen’? Hoe belangrijk is het dat zij deel uitmaken van een religieuze (of seculiere!) gemeenschap, waarin zij hun spiritualiteit kunnen delen en toetsen aan elkaar en aan de dagelijkse realiteit van het leven? Hoe belangrijk is het om persoonlijk contact te hebben met een leraar of pastor? En welke bagage heeft die leraar of pastor nodig om hen effectief te kunnen begeleiden? In het kader van het MRB-onderzoek aan de Vrije Universiteit proberen wij inzicht te krijgen in deze materie.
Allereerst vragen wij in interviews en enquêtes aan MRB’ers / combineerders hoe zij omgaan met de diversiteit van hun bronnen: of zij verschillende theologieën/ideologieën met elkaar in overeenstemming proberen te brengen, of dat ze dat niet nodig vinden; en bij wie of wat zij te rade gaan in geval van geestelijke nood. In de tabellen 3 en 4 staan enkele resultaten van de (niet-representatieve) vervolgenquête die wij rond religieuze belonging hebben gehouden, en waarin wij ‘monoreligieuzen’ en ‘combineerders’ vergeleken. In tabel 3 staat een aantal resultaten. Het betreft nog niet eerder gepubliceerde cijfers. Bij de combineerders specificeerden we enkele vragen naar de twee belangrijkste door henzelf genoemde religies waaruit zij putten ([religie 1] en [religie 2] in de tabel).
Tabel 3. ‘Monoreligieuzen’ en ‘combineerders’ over zingeving en autonomie (% instemming).
Stelling |
Mono religieuzen (n=82) |
Combineerders (n=155) |
Ik bepaal in religieus opzicht het liefst mijn eigen onafhankelijke koers |
52 |
92 |
Ik laat mij in religieus opzicht graag adviseren of begeleiden |
62 |
47 |
De zin van je leven moet je zelf zoeken |
61 |
92 |
De zin van je leven wordt door religie(s) aangereikt |
83 |
66 |
Betrokkenheid bij twee religieuze tradities geeft mij een grote mate van vrijheid om mijn eigen koers te varen |
|
90 |
Ik merk dat [mijn religie] mij helpt de zin van mijn leven te bepalen |
95 |
|
Ik merk dat [religie 1] mij helpt de zin van mijn leven te bepalen |
|
86 |
Ik merk dat [religie 2] mij helpt de zin van mijn leven te bepalen |
|
72 |
Ik ervaar een spanning tussen de wens om religieus mijn eigen koers te varen en de wens om bij een of meer religieuze groepen te horen |
24 |
32 |
Uit tabel 3 blijkt dat monoreligieuzen zich veel meer dan combineerders heteronoom opstellen, zich laten adviseren, en niet in hun eentje hun koers uit willen stippelen. Combineerders zijn veel meer geneigd te stellen dat je de zin van je leven zelf moet zoeken, terwijl monoreligieuzen in forse meerderheid vinden dat de zin van je leven je door religie(s) wordt aangereikt. Dat laatste vindt overigens ook een wat kleinere meerderheid van de combineerders, alleen ervaren die een grotere vrijheid om het aangereikte te verwerpen. Want maar liefst 92% van hen ervaart een grote vrijheid om hun eigen koers te varen, juist door hun betrokkenheid bij meerdere religies. Monoreligieuzen vinden bijna allemaal (95%) dat hun religie hen helpt om de zin van hun leven te bepalen; combineerders hebben in dat opzicht veel baat bij hun beide religies (86 resp. 72%). De spanning tussen een eigen koers varen en bij een groep horen wordt vaker door combineerders ervaren (32%) dan door monoreligieuzen (24%).
Tabel 4 geeft nader inzicht in hoe combineerders hun meervoudige religiositeit beleven.
Tabel 4. ‘Combineerders’ over hun meervoudige religiositeit (% instemming).
Item |
combineerders (n=148) |
Mijn betrokkenheid bij meerdere religies maakt het mogelijk om van perspectief te wisselen |
84 |
Wat ik uit mijn verschillende bronnen haal vult elkaar aan |
94 |
Mijn betrokkenheid bij verschillende religieuze tradities is afwisselend: ik probeer niet om er een geheel van te maken |
62 |
Meervoudig religieus zijn brengt wel eens knelpunten met zich mee |
42 |
Ik weet soms niet op welke van de twee religies ik me het beste kan richten |
10 |
Als ik in geestelijke nood verkeer, is er iemand vanuit [religie 1] waar ik terecht kan |
62 |
Als ik in geestelijke nood verkeer, is er iemand vanuit [religie 2] waar ik terecht kan |
32 |
Over vijf jaar denk ik dat ik nog steeds iets met de beide door mij genoemde religieuze richtingen heb |
88 |
Voor de meeste combineerders geldt dat wat zij uit hun diverse bronnen halen elkaar aanvult; de meerderheid probeert er echter niet één geheel van te maken. Dat maakt het mogelijk om van perspectief te wisselen. Dat betrokkenheid bij meerdere religies wel eens knelpunten met zich meebrengt, geldt voor 42% van de combineerders. Verder denkt 62% in geestelijke nood terecht te kunnen bij iemand van hun eerstgenoemde religie. De verschillen tussen degenen die wel en zij die niet aangesloten zijn bij een religieuze gemeenschap met betrekking tot deze vraag zijn echter groot. Degenen die bij een gemeenschap van hun eerstgenoemde religie zijn aangesloten, denken voor het grootste deel wel terecht te kunnen bij iemand van religie 1 als zij in geestelijke nood verkeren (79%). De niet aangeslotenen zijn daar slechts in minderheid van overtuigd (29%). Ter vergelijking: 96% van de bij een gemeenschap aangesloten monoreligieuzen denkt bij iemand van hun religie terecht te kunnen, tegenover 60% van de niet aangeslotenen.25 Dit wil overigens niet zeggen dat de mensen die niet terecht kunnen bij iemand van de betreffende religie, daarmee ook nergens terecht kunnen. Ter vergelijking, ofschoon de vraagstelling verschilt: in God in Nederland26 blijkt dat Nederlanders bij gewetensproblemen, afgezien van de familiekring, vooral bij een vriend of vriendin te rade gaan, eerder dan bij een pastor.