by Arie de Jong Arie de Jong Geen reacties

Kijk uit je doppen en geef studenten ruimte te vergroenen. Een werkwoord

school-ge136e1a46_1920

Kijk uit je doppen en geef studenten ruimte te vergroenen. Een werkwoord

Arie de Jong - erelid VGSW

Dit artikel is een bewerking van ‘Kijk uit je doppen en geef studenten ruimte te vergroenen. Een werkwoord’, Arie de Jong, 2021 in Innoveren en blijven leren. Onze nieuwsgierige blik op de toekomst en Aeres Hogeschool Wageningen. Red. Frank de Jong e.a., 2021

Lente. Toenemende daglengte, stijgende temperaturen. En hoewel wij als mensen, afhankelijk van onze wensen en beleving, spreken over een nat voorjaar, een droog voorjaar, een warm voorjaar, een koud voorjaar, al dan niet geregeerd door de IJsheiligen, verschijnen de eerste trekvogels, verschijnt het Citroentje, fladdert het Oranjetipje boven de Pinksterbloemen en Look-zonder-Look. Het Winterakonietje markeert het voorjaar en het Winterkoninkje zingt zijn uitbundige liedje. De een na de andere boom bot uit tot een uitbundig groen palet. Vergroening in allerlei vormen en groene kleuren.

Of in andere woorden: de fotosynthese zet CO2, onder invloed van licht om en het bladerdek vormt de ‘zonnepanelen’. Zonder deze fotosynthese geen leven op onze aarde. ‘Onze aarde’? Die delen we toch met vele andere schepselen, die allemaal hun plekje hebben in het grote geheel, waarvoor wij mensen recent termen als ‘ecosysteem’ of ‘biodiversiteit’ zijn gaan gebruiken? We zijn in verlegenheid gebracht door de complexiteit van – ik gebruik het woord ‘schepping’ maar – de complexiteit van de schepping en zoeken woorden om die complexiteit te duiden en onze eigen plek te accentueren.

In dit artikeltje ga ik in op het vergroenen van onze samenleving. En dan is het onvermijdelijk ook te spreken over het vergroenen van het onderwijs, voortgezet, beroeps-, hoger en universitair onderwijs. En het is onvermijdelijk te spreken over vergroenen van jezelf. Uiteraard is daar veel over geschreven en gedacht. Denkend aan mijn eigen onderwijservaring herinner ik mij dat ik in de tachtiger jaren van de vorige eeuw nieuwe modules ontwikkelde over ‘mestbeleid, mineralenbalans’, ‘aantasting van de ozonlaag’ en over ‘landbouw en landschap’. Razend populaire modules in die jaren. Overlays voor de Overheadprojector over ‘zure regen’ en het ‘broeikaseffect’. Grafiekjes met dalende aantallen Cantharellen in de bossen en Dotters in de slootwal. Waarschijnlijk niemand die zich dat herinnert. Maar ruim 20 jaar later zei een oud student: “Ik weet nog dat we op onze rug in het gras tegen de dijk lagen en luisterden naar de overvliegende Tureluurs en Grutto’s. ‘Kun je je
voorstellen dat het stil is, omdat ze er niet meer zijn?’, vroeg jij. Nee, dat konden we ons toen niet voorstellen”. Alle grote vraagstukken van deze wereld hebben met ‘groen’ te maken: voedselzekerheid en voedselveiligheid; biodiversiteit; CO2 management en klimaat; stikstof en eiwittransitie; fosfaat; maar ook indirect migratie. Het menselijke consumptiepatroon vraagt om de inzet van grondstoffen, energie en arbeid. Frederik van Eeden beschreef het treffend. Hij had Nederland op het oog. Er waren nog geen SDG’s, Social Development Goals, geformuleerd, maar hertalen naar modern 21ste eeuws Nederlands is niet erg lastig. En contextualiseren anno 2023, waarbij de ‘landsgrenzen’ wegvallen, kan moeiteloos.

Onderwijs speelt een cruciale rol in het realiseren van de SDG’s. Dat vraagt relevante kennis en kunde, maar vooral ook een houding, doordrongen van het belang voor de mensheid en het respect voor medeschepselen. Kortom: een belangrijke oriëntatie voor de lerenden en studerenden.

Groene beroepsprofielen

Het lijkt eenvoudig om op basis van de SGD’s voor het onderwijs, op welk niveau en voor welke beroepsgroep dan ook, een kennisbasis inclusief vaardigheden te formuleren. Onderwijs wordt een sleutelpositie toegekend (Mertineit, 2013; LvDO, z.d.)

In aansluiting op Mertineit is het goed te beseffen dat ‘groene beroepen’ niet bestaan of dat er in elk geval geen consensus is over wat een ‘groen beroep’ inhoud (Mertineit, 2013, p. 10, 22). Nou ja, mogelijk is de boswachter een ‘groen beroep’ – en velen wilden dat ooit worden. Maar de hovenier, de boer, de ranger, de bloemist, de onderzoeker, de adviseur, de docent, de lector of de dierverzorger zijn niet per definitie groen en zeker heeft niet iedereen vanwege persoonlijke doelen en ‘normen en waarden’daar dezelfde beelden bij,. Doordenkend op het Brundtland rapport, waar aangegeven wordt: “Sustainable development is not a fixed state of harmony, but rather a process of change” (Brundtland, Gro Harlem, 1987, p. 7) pleit ik voor ‘vergroening’ , aangezien dat begrip niet uitgaat van een statische beschrijving, maar van een ontwikkelingsrichting: vergroenen als werkwoord. Uiteraard moet het gesprek gevoerd worden wat ‘vergroenen’ is en wat ‘duurzaam’ is. Bij duurzame ontwikkeling draait het om “ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”. Nu is ‘behoefte’ een tamelijk rekbaar begrip. En omdat er geen productieproces te bedenken is, waarbij de input (benodigde grondstoffen en energie) resulteert in een output van 100% ten opzichte van de input, is er sprake van onvermijdelijke verliezen. Reduce, Reuse, Recycle helpt. Het zou beter zijn als de consument beseft dat de eerste overweging vóór aanschaf van een product is: ‘Refuse, why not?’

De beschrijving van groene beroepsprofielen zal in de dynamiek van de samenleving algauw achterhaald zijn. Wel is het van belang om de fundamentele kennisbasis te overdenken. Mertineit, Maar denkt nu eens na, is er wel een onzinniger toestand denkbaar dan die thans bestaat? Miljoenen lijden gebrek en er is overproductie. Duizenden gezinnen hebben geen voldoende voedsel, geen woning, geen kleding, en zwoegen zich dood […]. Ziet de dingen eenvoudig aan, zoals ieder ze kan zien, en vraagt u af of het niet op een dolhuis lijkt. Men vreest dat er niet genoeg gewerkt zal worden bij verandering van den toestand, en duizenden lopen rond en kunnen niet werken, omdat hun geen werk gegund wordt. En er zijn er duizenden die 12, 14, 16, soms 18 uur werken van de 24, en dat zijn de armsten. […] Miljoenen hebben tekort, en moeten leven van aardappelen en water, en hebben geen voldoende woning, geen brandstof en geen dekking. En onderwijl, let goed op, en onderwijl zwoegen die armen twaalf of veertien uur van de vierentwintig om stalen pennen zoo goedkoop mogelijk te maken, of lucifers, of paraplu’s of poederchocola of garenklosjes, of andere min of meer overbodige zaken of prullen. (Frederik van Eeden, ‘Werk en brood’, 1897, geciteerd door Woud, Auke van der, 2021, Het landschap De mensen. Nederland 1850 – 1940. Prometheus, Amsterdam.

cannot be reduced to individual vocational subjects or occupations’ en ‘Furthermore, environmental protection, resource efficiency and renewable energies should be anchored in curricula on the level of vocational training and continuing education, supporting the process with human resource measurements and greening TVET institutions.” Een paar trefwoorden bijvoorbeeld: de fotosynthese, thermodynamica, ecologische relaties. Maar bedt ze wel in ervaringsleren. Wat Mertineit schrijft over het beroepsonderwijs kan toegepast worden voor andere vormen van onderwijs en training.

De onderliggende houding van docenten en docentopleiders dient m.i. verwondering en verbazing te zijn, zodat leerlingen en studenten in hun leren ruimte krijgen, ruimte hebben en ruimte kunnen nemen om zichzelf te verwonderen. Als opleider zou je niet in de valkuil moeten trappen zelf te willen bepalen waar een student zich over zou moeten verwonderen of verbazen. Wel kan de verwondering van de opleider aanstekelijk zijn. De citroenzuurcyclus kan iemand verwonderen, de Kalium/Natrium balans, de relatie tussen Pimpernelblauwtje – Moerassteekmier – Grote Pimpernel, de kleuren van Wilde Akelei of de Weerschijnvlinder in het zonlicht, jagende Laatvliegers, tuimelende Spreeuwenzwermen, een blatende schaapskudde met lammeren, waarbij ieder lam weet bij welke ooi het hoort, je vingerprint, gedrag van jongeren. Kortom, verbazing kan onbegrensd zijn. Waarneming, verbazing en verwondering vormen m.i. de basis voor vergroening. Door deze gerichtheid krijg je oog voor de eigenheid van medeschepselen, plant, dier en mens, in hun onderlinge relaties en relaties met de abiotische werkelijkheid (temperatuur, mineralen, gesteentes, bodem etc.). Kortom, een onbegrensde werkelijkheid, die zich uitstrekt over landsgrenzen en culturen.

Het is goed ‘vergroenen’ als werkwoord te zien in het onderwijs, binnen je eigen leven en binnen de VGSW. Het werkwoord geeft een richting aan en duidt op een proces, een activiteit, gericht op een ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Processen en activiteiten gericht op wereldwijd duurzamer samenleven. Vergroenen of werken aan een duurzamere samenleving en leren voor duurzame ontwikkeling. Ik hoop dat het leren zodanig gefaciliteerd wordt dat de student ruimte krijgt waar te nemen, zich te verbazen en te verwonderen als basis voor handelingsbekwaamheid.

Kortom: verwondering is basis voor vergroenen. Maar laten we vooral samen doordenken op welke wijze we als studenten en niet-studenten tot deze verwondering komen en op welke wijze dit bevorderd wordt. Een verwondering en daarmee nieuwsgierigheid om je te verdiepen en te bekwamen en op een ondernemende en vindingrijke wijze mee te werken in de ‘vergroening’.

Mogelijk is het duidelijk geworden dat ik mijn omgeving niet allereerst reductionistisch zie als bron om te exploiteren, maar dat ik pleit voor een holistische benadering, waarbij je als mens of individu een deel van het geheel bent. En … als zelfbewust wezen met het vermogen je te verbazen en nieuwsgierig te zijn als basis voor je handelen en handelingsbekwaamheid, en vanuit eigen verantwoordelijkheid een bijdrage te leveren aan verduurzaming en vergroening.

Ik ben zelf altijd geïnspireerd geweest door het bijbelverhaal, waarin Adam gevraagd wordt de dieren een naam te geven naar hun aard. Hij had geen handboekje van Carl Linnaeus of Charles Lyell bij de hand. Hij werd uitgedaagd te kijken en het wezen te doorgronden. Het wezen, dan wel het zijn. Heb je daar geen oog voor en geen begrip van dan is je doen en laten stuurloos

Literatuur
  • Brundtland, Gro Harlem, 1987. Our Common Future World Commission on Environment and
  • Development. (WCED) (1987). UN Documents http://www.ask-force.org/web/Sustainability/Brundtland-Our-Common-Future-1987-2008.pdf.
  • Frijters, Stan (2016). Education for Sustainable Development. Just do it!.Aeres University of Applied Sciences, Wageningen.
  • Frijters, Stan en Karen Laarveld, 2018. Geerdink, Gerda en Fedor de Beer, Red., In Kennisbasis Lerarenopleiders – Katern 6: Vorming in de lerarenopleidingen. Hoofdstuk 4 Leren voor DuurzameOntwikkeling).
  • Mertineit, Dr. Klaus-Dieter (2013). TVET3 for a Green Economy. Published by GIZ, Deutsche Gesellschaft für Internatrionale Zusammenarbeit (GIZ) GmbH
  • LvDO, Leren voor Duurzame Ontwikkeling (z.d.) Mbo lesmateriaal: Onderzoek naar duurzame ontwikkeling in 8 stappen. https://lvdo.nl/onderwijs/lesmateriaal-mbo/ ; https://lvdo.nl/
  • Woud, Auke van der, 2021. Het landschap De mensen. Nederland 1850 -1940. Prometheus, Amsterdam.

Bekijk ook deze artikelen eens!

by Gerdi André Gerdi André

Van de Congresvoorzitter

Paascongres 2023

Van de Congresvoorzitter

Gerdi André

Toen ik in 2013 aan mijn studententijd in Wageningen begon had ik nooit verwacht dat het schrijven van dit stuk en de rol als congresvoorzitter in mijn nabije toekomst zouden liggen. Qua toekomst, denk ik dat studenten altijd al een bijzondere, of unieke, kijk op de tijd hebben gehad. Dag- en nachtritmes worden omgedraaid, een jaar is onderverdeeld in periodes en de focus reikt soms niet verder dan de eerstvolgende tentamenweek. Studeren dient als voorbereiding op het burgerbestaan, maar een baan lijkt nog ver weg. Dan is de tijd ineens omgevlogen en leeft u op een dag in de toekomst, net als ik. 

Dit Paascongres gaat over de toekomst. Een mooi perspectief op de toekomst in verhouding tot het heden vind ik de kijk van Marjolijn van Heemstra[1]. Zij heeft zichzelf uitgeroepen tot “stadsastronaut”. In die ontwikkeling tot stadsastronaut, ontdekt ze een handleiding voor de toekomst.

 Ik stel me zo voor dat een kind met de droom om astronaut te worden een toekomst tegemoet gaat van jarenlange training, omgeven door onzekerheid. Zal het excelleren om bij de kleine groep van ruimtevaarders te komen, komt er een missie en is dan het weer goed genoeg? Na die intensieve voorbereidingstijd op aarde, wordt er afgeteld naar dat ene moment.

De astronaut stijgt op. Uit het raam kijkend lijkt de aarde steeds kleiner te worden. De tijd ter voorbereiding is voorbijgevlogen. In deze uitgestrekte duisternis worden astronauten overvallen door liefde voor onze planeet. En uit dat houden van, spreekt een urgentie het te beschermen.

 Marjolijn roept op om het leven te bekijken met het perspectief van een ruimtevaarder. Om uit te zoomen en te zien dat alles met alles verweven is en hoe kwetsbaar we erbij hangen in het reusachtige heelal. Deze blik gaat verder dan vandaag, verder dan de studententijd en nog veel verder dan het burgerbestaan. Marjolijn plaats een extra “0” voor het jaartal 2023. Want in de hele jaartelling zijn wij, in “02023”, maar een klein deel van het geheel.

 Wat is vervolgens de consequentie van dit perspectief? Niets doen, omdat we toch maar zo’n nietig deel van de tijd zijn? Of kijken we voorbij de waan van de dag waarin we onszelf en de aarde uitputten en stellen we ons in dienst van het grotere geheel?

 Aan bovenstaande moest ik denken toen het thema bekend werd. En u, waar moest u aan denken? Mogelijk heeft de stadsastronaut u nieuwsgierig gemaakt of misschien kijkt u wel heel anders naar de wereld en de tijd. 

Ik daag u uit om tijdens dit paascongres uw perspectief op de toekomst te verkennen en wellicht te verruimen.

 Immer amicaal,

 Gerdi André

Bekijk ook deze artikelen eens!

by NRC NRC

Leg het gebruik van ChatGPT aan banden

ArtikelNRC

Leg het gebruik van ChatGPT aan banden

NRC 16 december 2022

Kunstmatige intelligentie Nieuwe AI kan hyperrealistische tekst, beeld en video genereren. We betreden het tijdperk waarin feit en fictie, echt en nep, niet langer te onderscheiden zijn, schrijven Sander Duivestein en Thijs Pepping.

Er gebeurt momenteel iets sensationeels op het gebied van kunstmatige intelligentie. Iedereen heeft de mond vol van applicaties als ChatGPT, Dall E2, Lensa en RunawayML, die met kinderlijk gemak in staat zijn om binnen een paar seconden hyperrealistische teksten, afbeeldingen, portretten en filmfragmenten te creëren, die niet langer van echt zijn te onderscheiden. De kunstmatige intelligentie wordt met open armen ontvangen en de creativiteit van deze applicaties lijkt oneindig. Op de korte termijn lijken de gevolgen te overzien, maar realiseren we ons
hoe ondermijnend deze tools voor de waarheid en daarmee voor onze democratie zijn?

In de eerste vijf dagen na publicatie hebben meer dan een miljoen mensen gebruik gemaakt van de diensten van AI-schrijfchatbot ChatGPT. De ‘adoptiesnelheid’ ligt hiermee aanzienlijk hoger dan die van Facebook, Spotify, Instagram en de iPhone. In de podcast POM plaatste Alexander Klöpping de introductie van ChatGPT op gelijke hoogte met die van het internet en de smartphone. Zelfs de NOS bejubelde dit weekend in het televisiejournaal de doorbraak: „Het zou wel eens een revolutie kunnen zijn.”

De tekstgenerator is met enorme hoeveelheden door mensen gemaakte teksten gevoed. In deze brij aan data gaat het onderliggende taalmodel op zoek naar statistische patronen. Zo leert het welke woorden en zinsdelen met andere taalelementen worden geassocieerd en is het vervolgens in staat om precies te voorspellen welke woorden op elkaar moeten volgen en hoe de zo geconstrueerde zinnen op een coherente manier bij elkaar passen. Het eindresultaat is een chatbot die op een uiterst overtuigende manier de menselijke taal imiteert. Op sociale media worden de verbluffende resultaten van de tekstgenerator veelvuldig met elkaar gedeeld. Een opstel, een gedicht, een marketingstrategie, een samenvatting van een academisch artikel, code, een contract, een fictief verhaal in de stijl van Harry Potter, je kunt het zo gek niet bedenken, of de chatbot weet het razendsnel te genereren.

Experts beweren dat ChatGPT het einde van de hegemonie van zoekmachine Google betekent. Stel een vraag aan de chatbot en je krijgt in een keer het goede antwoord, in plaats van zelf door tien verschillende hyperlinks heen te moeten ploeteren.

Toevallig waar

De gegenereerde output is te vergelijken met die van een rekenmachine, met echter een groot verschil. De uitkomsten van een calculator zijn deterministisch, die van de chatbot probabilistisch – het draait om waarschijnlijkheden. Iedere keer dat je de rekensom 2 + 2 op de rekenmachine invult, zal het eindresultaat hetzelfde zijn, namelijk 4. In het geval van ChatGPT hoeft dit niet zo te zijn. Op basis van de
verkregen context genereert de kunstmatige intelligentie de meest waarschijnlijke uitkomst en deze kan dus per keer verschillen.

ChatGPT is een ‘stochastische papegaai’ (een papegaai die toevalligheden produceert). Het apparaat kraamt maar wat uit. Het beredeneert en begrijpt niets. Het hallucineert feiten. „Door de diepte en breedte van taalcompetentie te reduceren tot datgene waar computers goed in zijn, cancelen we onszelf”, schreef cultuursocioloog Siri Beerends op LinkedIn. Een ingevoerde beschrijving van „hoe gemalen porselein dat aan moedermelk wordt toegevoegd, het spijsverteringssysteem van de baby ondersteunt” kreeg een bevestigend antwoord, dat niet alleen lariekoek is, maar ronduit kwaadaardig.

Informatieapocalyps

Het grote gevaar is niet dat de machinale verzinsels voor waarheid worden aangenomen, maar juist dat het steeds moeilijker wordt om de waarheid te achterhalen. In handen van kwaadwillenden verandert ChatGPT zo in het nieuwste wapen om te gebruiken in de informatieoorlog die online woedt. De voorspelling is dat in 2025 90 procent van de digitale informatie door kunstmatige intelligentie gegenereerd of gemanipuleerd zal zijn. We stevenen regelrecht op een informatieapocalyps af, op een tijdperk waarbij feit niet langer van fictie en echt niet
langer van nep te onderscheiden is. Iedereen kan op deze manier zijn eigen realiteit creëren teneinde de perceptie van anderen moedwillig te manipuleren.

Het was voor OpenAI, de maker van de AI-schrijfchatbot, een paar jaar geleden de hoofdreden om eerdere varianten niet vrij te geven. Met deze versie gooit het instituut alle schroom van zich af. Geen wonder dat trollen, bots en buitenlandse overheden ChatGPT niet zien als een bedreiging, maar als een enorme kans.

In elke situatie blijkt dat ChatGPT geen neutraal en onschuldig instrument is. Zelfs in de meest positieve gevallen zal het onze relatie met wat wij als echt of nep beschouwen voorgoed veranderen. Nepnieuws, filterbubbels, samenzweringstheorieën en deepfakes zijn kinderspel vergeleken met wat ChatGPT allemaal kan. Een machine die beter dan mensen in staat is om misinformatie te verspreiden moet niet bewonderd worden, maar verafschuwd. Als samenleving zijn we totaal niet voorbereid op de waarheid ondermijnende gevolgen van dit kwaadaardig geautomatiseerde virus. Het gebruik van ChatGPT moet aan banden gelegd worden en in geval van misbruik zelfs strafbaar zijn.

Bekijk ook deze artikelen eens!

by Bastiaan Grauss Bastiaan Grauss

Introductie Thema: “Op de Toekomst!”

Paascongres 2023

Introductie Thema: “Op de Toekomst!”

Bastiaan Grauss

Amicae amicique,

Hoe kijkt u naar de toekomst? Als ik dit vraag aan mijn medestudent krijg ik gemengde antwoorden. Op korte termijn is er veel om naar uit te kijken, dan ben ik jarig, dan ga ik op vakantie, dan is het paascongres. Maar hoe breder de vraag wordt, hoe negatiever het antwoord lijkt te worden. Dan komen er zaken als klimaatverandering en oorlogen om de hoek kijken en probeer daar maar eens positief naar te kijken. Een manier om daar mee om te gaan kan zijn de problemen te negeren, door bijvoorbeeld niet meer naar het nieuws te kijken. Ook zijn er mensen die in een haast naïef positivisme terechtkomen: ‘ik weet niet hoe, maar het zal vast wel goed komen’.

Ik geloof dat er een betere manier is om naar de toekomst te kijken. Allereerst, kunnen we de uitdagingen van de toekomst als academici bestuderen en zien voor wat het is. Want, zijn we niet student om dat te doen? Dat betekent niet dat we problemen moeten onderschatten, want er zijn wel degelijk serieuze problemen in de wereld. Maar zijn die grote problemen nou wel echt zo onoplosbaar als ze lijken?

Wat misschien nog belangrijker is, is het kijken naar nieuwe mogelijkheden die de toekomst ons brengt. Wat kunnen we allemaal bereiken met kunstmatige intelligentie? Is er leven mogelijk op mars? Hoe lang kunnen we als mens leven over 100 jaar? Wat voor ingenieuze initiatieven liggen op tafel om klimaatverandering tegen te gaan?

Tijdens dit paascongres willen we u het gereedschap geven om u te laten kiezen. Hoe kijkt u na dit weekend naar de toekomst? Wij gaan u laten zien waarom wij ondanks alle problemen van de dag nog steeds proosten ‘Op de toekomst!’

Bastiaan Grauss, namens de PaCo-in

Bekijk ook deze artikelen eens!

by Zicht 2022 NR.3 (Thema: Schild der Zwakken) Zicht 2022 NR.3 (Thema: Schild der Zwakken)

De overheid een schild voor kwetsbaren… Wanneer gaan we ermee beginnen?

Tweede kamer

De overheid een schild voor kwetsbaren… Wanneer gaan we ermee beginnen?

Overgenomen uit: Zicht 2022 NR.3 (Thema: Schild der Zwakken)

Vier jaar lang was Michiel Grauss (1970) wethouder armoedebestrijding en schuldenaanpak in Rotterdam, namens ChristenUnie en SGP. Een periode waarin hij de stad en haar bewoners nog beter leerde kennen. Voor het deltaplan dat hij samen met vele anderen in 2018 ontwikkelde, kreeg hij brede bijval in de Rotterdamse raad. De uitvoering ervan gaat nog steeds door, ook nu er een andere coalitie is aangetreden.

Hoe kijk je terug op vier jaar wethouder van de gemeente Rotterdam?

Heel dankbaar. Toen ik in 2018 als wethouder begon was het onzeker of de coalitie wel de vier zou volmaken. Het was een erg krappe raadsmeerderheid op basis van een samenwerking van zes partijen. In gebed heb ik toen samen met mijn gezin dezestap genomen. We waren ons bewust van de risico’s. Zo had ik geen terugkeergarantie voor mijn vorige baan bij de gemeente Rotterdam.

Dus de dankbaarheid overheerst. Te meer omdat in die vier jaar de armoede onder Rotterdamse kinderen terugliep van 20,6 naar 16,6 procent Elk jaar 1 procentpunt er af! Sneller dan in de andere grote steden en het verschil met het landelijk gemiddelde is enorm, want dat daalde in die vier jaar met maar 0,9 procent.

Het aantal arme kinderen nam af. Daarnaast hebben we twee keer zoveel kinderen weten te bereiken met sport en cultuur, zodat ze kunnen bewegen of samen met anderen iets kunnen doen. De gemeente werkt hiervoor samen met allerlei sportclubs en andere organisaties. Zij krijgen hier subsidie voor. We hebben ook twee keer zoveel mensen dan in de vorige collegeperiode uit de problematische schulden weten te krijgen. De laatste twee jaar zaten we ruim boven de 4000 mensen per jaar. Een ander fraai resultaat is dat de uitval uit het schuldsaneringstraject werd gehalveerd.

Ben je tevreden met de bereikte resultaten?

Nee. Door de coronacrisis konden we helaas geen verdriedubbeling realiseren. Dat was denk ik haalbaar geweest. Ga maar tot het uiterste, zo was mijn opdracht aan de ambtenaren. En ze hebben dat ook gedaan. Samen met talloze organisaties en vrijwilligers in de stad. Ik geloof niet in een aanpak door de overheid alleen.

De nieuwe coalitie in Rotterdam is na de zomer aangetreden…

Ik vond het wel spannend na de afgelopen verkiezingen. Hoe zal het verder gaan? Maar ik was wel verrast dat alle intensiveringen waartoe de raad de afgelopen vier jaar had besloten werden voortgezet. Geweldig. En er komt nog eens 5 miljoen euro per jaar bij, ondanks de krappe financiële situatie van Rotterdam. Daar spreekt brede waardering uit voor de aanpak in de vorige periode.

Wat mis je nu het meest?

De wekelijkse huisbezoeken bij mensen thuis. Ook in coronatijd gingen we daarmee door. Heel voorzichtig, met allerlei voorzorgsmaatregelen en afstand houden, natuurlijk. Maar nodig was het wel. Armoede trekt zich immers niets aan van een epidemie.

Wethouder Michiel Grauss in gesprek met ambassadeur Donovan Felter.
Bron: Twitter.com. Gemeente Rotterdam 9 november.

Welke bijzondere gebeurtenissen staan nog levendig bij Jou op het netvlies?

Een basisschooldirecteur in Rotterdam-zuid vertelde mij over een leerling bij hem op school. Haar situatie bezorgde hem buikpijn. Want de moeder van dat meisje was door corona overleden. Haar vader was al jaren niet meer in beeld. De huur van de woning zou opgezegd worden. Het meisje zou daar door niet alleen haar moeder verliezen, maar ook de vertrouwde omgeving van school en buurt. Haar tante waar ze naar toe zou gaan, woonde in Spijkenisse. Kortom, een heel schrijnende situatie.

Helaas kon ik de basisschooldirecteur tijdens het gesprek niets anders beloven dan dat ik mijn best zou doen. Uiteindelijk heeft de
woningcorporatie aangeboden dat het huurcontract overgenomen kon worden door de tante van het meisje. Bij alle verdriet dat het
meisje had, is dit toch wel een heel mooi gebaar van troost.

Een andere situatie kwam ik in het noorden van de stad tegen. Een leerkracht maakte zich zorgen over een kind dat een ‘stuiterbal’ was in de
kas. Een schoolmaatschappelijk medewerker is toen bij het kind thuis geweest. Wat bleek? Het gezin sliep op matrassen op de kale betonnen
vloer. Verder was er zo goed als niks in huis. Met een paar hulpfondsen is toen een fatsoenlijke inrichting van de woning gerealiseerd, de Voedselbank is ingeschakeld, et cetera. Een halfjaar later was het kind geen ‘stuiterbal’ meer in de klas. Ook waren de leerprestaties beduidend
verbeterd.

Met gemak zouden meer voorbeelden te noemen zijn. Dit zijn er twee over kinderen waarvoor de situatie veel beter is geworden. En zoals je merkt, dat doet de gemeente niet alleen, maar samen met andere instanties. Als wethouder kun je ook in concrete situaties iets voor een ander betekenen. Meestal komt het daarbij aan op een goede samenwerking met anderen.

Zijn zulke situaties typerend voor een stad? Of heeft een dorpsgemeenschap op het platteland er ook mee te maken?

Dit kan zich overal voordoen. De aantallen zullen op het platteland lager liggen dan in de stad. Maar in een dorp is de schaamte vaak weer groter. Om hulp vragen doe je dan pas als het echt helemaal niet meer gaat. Anderzijds hoop je dat dankzij de sociale controle mensen het eerder zien. Overigens moet je niet te licht denken over de stap om het anderen te zeggen. Dat is voor de meeste mensen een heel hoge drempel.

Hoe kunnen we die drempel verlagen?

Je kunt bijvoorbeeld leerkrachten helpen om signalen te herkennen die erop duiden dat de thuissituatie van een leerling problematisch is. Vervolgens is het zinnig om die leerkracht of de schoolmaatschappelijk werker te trainen in de manier waarop zij of hij de ouders van het kind aanspreekt. De medewerkers van een Centrum voor Jeugd en Gezin kun je ook zo’n training geven. En zorgmedewerkers. Een huisarts bijvoorbeeld. Die kan een pilletje voorschrijven, maar ook doorvragen. Wat is er nou echt aan de hand?

Wat kunnen politici en bestuurders zelf doen?

Vanuit het gemeentehuis of stadhuis ga je het niet redden. Je moet het dorp, de stad, de woonbuurten in. Ga er alsjeblieft op uit, zou ik tegen alle politici zeggen. Praat met vrijwilligers van een voedselbank. Zij doen daar soms al lange tijd vrijwilligerswerk en hebben een relatie met de mensen die daar boodschappen komen halen. Ze kennen die mensen.

Natuurlijk kun je ook alle notities en stukken lezen. Maar ik heb in al die jaren dat ik raadslid was nooit een briefje gekregen met de boodschap dat het mis gaat bij een gezin. Daarvoor moet je toch echt van achter je bureau vandaan komen.

Wanneer je de situatie buiten het gemeentehuis goed kent, helpt je dat ook în het debat, zo is mijn ervaring. Als wethouder deed ik het niet voor mezelf of voor mijn politieke club, maar voor die kinderen. Als raadslid moet je ook toetsen of een wethouder hart heeft voor de zaak en welke motieven een rol spelen. Ik vroeg raadsleden vaak om suggesties. Armoede is zo’n complex probleem, dat kun je niet in je eentje bestrijden. Van elke partij in de raad heb ik voorstellen gekregen, behalve van de PVV-fractie. En waar dat maar kon, heb ik ideeën opgepakt, overgenomen en in het beleid verwerkt. Raadsleden zijn volksvertegenwoordigers. Zij zien dingen, zij ontmoeten mensen, zij horen anderen die ik niet hoor, zij hebben daar vast ideeën over. En wanneer een voorstel werd uitgevoerd of het plan gerealiseerd, dan nodigde ik bij de
presentatie ook bewust de initiatiefnemer vanuit de raad uit om erbij te zijn.

Het duurde wel even voor je uit de startblokken kwam, zogezegd.

Ja, het eerste jaar was lastig. Het kost immers tijd om met een goed doordacht plan te komen. Met allerlei ervaringsdeskundigen, wetenschappers en met alle fracties ben ik eerst het gesprek aangegaan. Het doel was om met een goed doortimmerd verhaal te komen. Hierdoor hield ik aan budget het eerste jaar zo’n 3 miljoen euro over. Daarover kwam wel gedoe in de raad: hoe kun je nou geld overhouden terwijl de armoede in Rotterdam het hoogste is van heel Nederland?

Hoe reageerde je op dat verwijt?

Tegen de raad heb ik gezegd dat geld uitgeven niet mijn doel is. Een wethouder armoedebestrijding moet niet met geld gaan strooien. Het is gemeenschapsgeld waar je zorgvuldig mee moet omgaan. Mijn doel is effectief te zijn. Samen met alle betrokkenen eerst een goede aanpak bedenken en daarbij passende maatregelen die effect sorteren.

Noem eens een voorbeeld van een onderzoek wat je voor het ‘deltaplan armoede’ hebt gebruikt?

De minima-effectrapportage van het NIBUD. Daarbij hebben we gekeken naar welke groepen in de samenleving echt in de knel zitten. Het NIBUD-rapport brengt in beeld hoe de situatie is voor mensen met een inkomen op 100% bijstandsniveau, vervolgens voor TIO, 120 en 130 procent. Bij bepaalde groepen zag je dat als ze 10 of 20 procent bruto meer gingen verdienen, ze er netto toch op achteruit gingen. Dat is de beruchte armoedeval

Ook viel op dat er veel vaker sprake is van armoede in gezinnen met twee of meer tienerstussen 12 en 18 jaar. Ouderen daarentegen zaten volgens de NIBUD-plaatjes altijd in de groene cijfers. Dat komt bijvoorbeeld door het zgn. AOW-tegoed van 450 euro per jaar dat de gemeente Rotterdam aan armere ouderen beschikbaar stelt.

De uitkomsten van de NIBUD-rapportage leidden tot een verruiming van het jeugdtegoed. Het bedrag werd verhoogd naar 500 euro per jaar en de grens om ervoor in aanmerking te komen werd verlegd van TIO naar 130% van het sociaal minimum. Dat betreft een grote groep gezinnen.

De gemeenteraad verzette dus de bakens?

Zeker. Qua beleid is de afgelopen vier jaar voor een andere koers gekozen. Op basis van de economische theorie wordt vaak gesteld dat je drempels moet opwerpen, om te bereiken dat alleen echte probleem gevallen een uitkering krijgen. Zo vond de vorige coalitie in Rotterdam dat je pas na 5 jaar in armoede een individuele uitkering kunt aanvragen van 50 euro per maand. De huidige coalitie wijzigde dit in 120 euro na 1
jaar armoede. Dat is een heel grote stap. En ik vind het ook een verbetering, maar naar mijn smaak gaan we hiermee toch niet echt het verschil maken.

Waarom nief? Leg dat eens uit.

Mijn twijfels gaan vooral over de effectiviteit van zo’n regeling. Ook het feit dat er zoveel regelingen naast elkaar bestaan. Dertien in totaal. Ik zou graag naar minder regelingen willen. Minder maar wel robuuster. Zodat de administratieve belasting een stuk lager uitvalt.

Naast armoedebestrijding behoorde de aanpak van problematische schulden ook tot je portefeuille.

Ook hierover heb ik heftige debatten meegemaakt, met name over de aanpak van jongeren die în de schulden zaten. De fractie van Leefbaar vond dat je die jongeren niet moest helpen, omdat ze domme dingen hebben gedaan. Slecht gedrag moet je niet belonen, maar bestraffen, zo klonk het in de raad. Nou ben ik ook niet voor een lievige, slappe aanpak. Maar het punt is dat allerlei onderzoeken laten zien dat deze jongeren als gevolg van hun schulden stoppen met hun opleiding. Dat blijkt de kortste route richting de bijstand te zijn. Ook lonkt dan vaak het pad van de criminaliteit. Als je daar al jong mee begint, gaat het van kwaad tot erger. Terwijl de samenleving deze jongeren juist hard nodig heeft, als vakman, in de zorg, bij de politie of het onderwijs. Met een veel kleiner bedrag dan een jarenlange bijstandsuitkering kun je ervoor zorgen dat die jongeren naar school blijven gaan en hun opleiding voltooien.

Die rekensom klopt zondermeer. Maar voor veel mensen voelt het wat vreemd en onrechtvaardig aan om een schuld zomaar kwijt te schelden.

Dat begrijp ik helemaal. En kwijtschelden moet je ook niet zomaar doen. Jongeren met schulden hebben vaak fouten gemaakt. Dat moeten ze inzien. Het belangrijkste is echter dat ze ervan leren. Daarom wordt er wel degelijk een tegenprestatie van deze jongeren verwacht. Maar de samenleving als geheel is ermee gediend dat zij hun opleiding afronden en zinvol werk gaan doen. Het helpt enorm om het gesprek aan te gaan
met MBO’ers die met schulden worstelen. Wat zijn de redenen voor schooluitval? Kijk goed welk effect het huidige beleid heeft. Heb dan de moed om het over een andere boeg te gooien. Mijn visie is: behandel die jongeren zoals je zelf met je eigen kinderen in zo’n situatie zou doen. Iedere ouder wil immers dat z’n kind leert van fouten maken. Maar als ouder wil je ook dat je kind verder kan, perspectief krijgt en gemotiveerd wordt om het anders te gaan doen.

Deze Zicht-editle gaat over de overheid als schild voor kwetsbare mensen. Een schild heeft een afwerende wethouder naar deze Bijbelse metafoor?

Op basis van wat ik in de samenleving om mij heen zie, denk ik dat de overheid voor een flink deel het probleem is. Zij is in de beleving van veel burgers geen schild, maar een schutter die pijlen afschiet waardoor mensen gewond raken.

Heb je daar voorbeelden bij?

De grootste schuldeiser en incasseerder is de overheid. Zij is preferent, dat wil zeggen dat zij voorrang heeft op alle andere schuldeisers. En de overheid is, zeker in het verleden, vaak hardvochtig geweest jegens goedwillende burgers. Vooral de Belastingdienst en het CJIB, de instantie die bekeuringen int. Vroeger was met deze instanties geen betalingsregeling te treffen. Inmiddels is dat gelukkig veranderd. Een ander voorbeeld is de toeslagenaffaire. Je zult maar denken dat je alles correct geregeld hebt, terwijl de kinderopvanginstelling fouten maakt en jij vervolgens alle uitbetaalde toeslagen van de afgelopen drie jaar ineens moet terugbetalen. Vaak is dat een groot bedrag dat bijna niemand ineens kan ophoesten. Mensen gaan in paniek hun huis verkopen en alles bij elkaar schrapen om de vordering op te brengen. Ouders gingen soms veel kleiner wonen en brachten hun kinderen onder bij grootouders. Komt vervolgens de kinderbescherming langs die hen ervan beschuldigt geen goede ouders te zijn, zodat de kinderen naar een jeugdinstelling gaan. Dan is de overheid toch echt geen beschermend schild voor de zwakken, maar een vijand die het op je ondergang gemunt heeft. Bizar.

Wat maakt jouw verontwaardiging hierover zo groot?

Dit is zo funest, omdat het slechte overheidsoptreden het vertrouwen ondermijnt. Dat heeft verstrekkende gevolgen. Zo komen mensen niet naar de overheid met hun hulpvraag. Want wie weet, moet je op een kwade dag alles ineens weer terugbetalen omdat je een vakje niet hebt afgevinkt of een formuliertje onvolledig invulde.

Fraude is opzettelijk proberen de boel te bedriegen. Fraudeurs moet je stevig aanpakken, daar ben ik helemaal voor. Maar een vergissing maken, dat is geen fraude. Een vorm van coulance is dan op z’n plaats. Of een straf die te behappen is, die in verhouding staat tot de gemaakte fout.

Hoe komt de overheid tot zo’n houding om burgers het leven zuur te maken? Wat voor geest zit erachter?

Daar heb ik in de afgelopen vier jaar meer dan eens over nagedacht. Ik kom bijvoorbeeld vooroordelen tegen, zoals ‘arme mensen zijn lui’ en ‘schulden zijn het gevolg van foute keuzes! Maar dit klopt meestal niet of op zijn minst niet helemaal. Zo heeft stress heeft heel veel impact op mensen. Als je langere tijd onder grote druk staat, zie je dat mensen gaan roken of drinken. Om hun hoofd een beetje tot rust te krijgen. Maar
voor hun portemonnee of gezondheid is dat onverstandig.

Een mevrouw die al jaren in de bijstand zit en botje bij botje moet leggen, had op een gegeven moment een nabetaling gekregen waardoor ze ineens iets te besteden had. Wat doet zij met dat geld? Zij gaat een middagje uit met de kinderen naar McDonalds. Misschien niet zo verstandig, maar wel heel begrijpelijk als je bedenkt dat ze zoiets jaren lang niet kon doen.

Ís armoedebestrijding wel een primaire taak van de overheid? Moet de overheid dat per se zelf doen?

Hoe kan die houding bij de overheid veranderen?

De overheid moet dat zeker niet op haar eentje doen. Elk jaar weer wordt er in de stad Rotterdam veel meer aan armoedebestrijding gedaan buiten de overheid om dan wat de gemeente zelf doet. Ook al krijgt de gemeente miljoenen van het Rijk, zij haalt dan nog bij lange na de samenleving niet in. Neem het onderzoek ‘Tel je zegeningen’. Dat is in 2008 uitgevoerd en in 2020 herhaald. Dit onderzoek toont dat vele vrijwilligers in allerlei sportclubs, verenigingen, kerken en religieuze organisaties actief zijn voor heel veel mensen. De waarde van dit werk is onbetaalbaar. In het onderzoek wordt daar een prijskaartje van meer dan 200 miljoen euro per jaar aangehangen. Dat zegt niet alles, maar het geeft wel een idee van de impact van dit werk.

Afgelopen zomer maakte ik het volgende mee. De energietoeslag was in eerste instantie beloofd voor mensen tot 130% van het sociaal minimum, conform het lokale armoedebeleid. Maar de rijksoverheid beperkte later de doelgroep tot 120%. Als college waren we demissionair, dus we konden niets zelf besluiten. In de gemeenteraad bleek de nieuwe coalitie zich al af te tekenen. Zij zag het probleem wel, maar wilde eerst het totaalplaatje rond hebben en dan zelf een voorstel doen. Dus zat ik met lege handen voor een grote groep armere mensen die hun energierekening niet kunnen betalen. Dat vond ik heel moeilijk, pijnlijk ook, omdat er wel verwachtingen waren gewekt. In de week waarin dit speelde, werd ik uitgenodigd voor een jubileumbijeenkomst van het fonds Bijzondere Noden in de Laurenskerk. Ik heb daar gesproken en ook over deze kwestie mijn zorgen op een eerlijke manier gedeeld met de directeur van dat fonds. Nog herinner ik me dat ik de dag na het teleurstellende debat op de fiets zat en werd gebeld door burgemeester Aboutaleb. Hij berichtte mij dat het fonds Bijzondere Noden een gift van maximaal 15 miljoen euro beschikbaar stelde om het beschikbare budget voor de energietoeslag aan te vullen, zodat Rotterdammers met een inkomen tot 140% van het sociaal minimum hiervoor in aanmerking kunnen komen. Om stil van te worden. Er kwam hulp uit geheel onverwachte hoek.

Wat ik hiervan leer? Het is altijd goed om de problemen eerlijk te benoemen. Ook ondervond ik de kracht van het gebed op een kennelijke manier. Armoedebestrijding is een te grote taak voor de overheid alleen. Gelukkig zijn er vanuit de samenleving veel positieve krachten. Die zou de overheid veel meer moeten benutten en waarderen.

Mijn ervaring is dat het enorm helpt als je direct met de mensen spreekt die ervaring hebben met armoede en schulden. Daarom nam ik om de beurt de andere collegeleden mee om ook hen in contact te brengen met mensen die worstelen om hun huishoudboekje op orde te krijgen of te houden. Zij vertellen dan hun verhaal. Soms zeggen ze ronduit dat ze domme dingen hebben gedaan of fouten hebben gemaakt. Die eerlijkheid is ontwapenend. Door het gesprek aan te gaan, blijf je als bestuurder niet op afstand staan, maar ontmoet je medemensen. Dat vergroot het begrip enorm.

Ook ben ik ervan overtuigd dat het veiligheidsdomein het sociaal domein nodig heeft — en andersom. Dan denk ik aan hoe het sommige daklozen vergaat. Als die ergens rondhangen waar dat niet mag, krijgen ze een boete. Soms verzamelt een dakloze heel wat boetes. Van betalen komt het niet, want die bekeuringen bereiken hem niet eens omdat hij geen woonadres heeft. Maar wanneer zo’n dakloze uit een hulpverleningstraject komt, een baantje heeft en een woning krijgt toegewezen, dan rolt ineens die ris boetes door de brievenbus. Of meneer die maar wil betalen. Hij krijgt meteen loonbeslag opgelegd.

Op z’n Rotterdams gezegd: ze proberen op de kade te klimmen en de overheid duwt ze gewoon weer terug, het water in. Precies. En nou vráág ik je: is de overheid een beschermend schild? Nee, ze schiet de ene na de andere pijl op die kwetsbare af die  net de weg terug heeft ingeslagen. Ik vind dat we dit echt anders moeten aanpakken. Laat die boetes maar in het systeem zitten en laat de ex-dakloze eerst z’n best doen om
te bewijzen dat hij z’n leven weer op de rails heeft. In een jaar of twee à drie kun je stapsgewijs die boetes kwijtschelden. Als een extra stimulans. Ik zou heel graag willen dat de overheid een schild voor de zwakken is. Maar zullen we er eerst eens mee beginnen.

Bekijk ook deze artikelen eens!

by Joantine Berghuis Joantine Berghuis

Nieuwe spiritualiteit, meervoudige religieuze betrokkenheid en zingeving

alone-gc383cfbae_1920

Nieuwe spiritualiteit, meervoudige religieuze betrokkenheid en zingeving

Joantine Berghuis

Uit: Hetty Zock, Jos Pieper & Walter Krikilion, Zin buiten beeld? Zorg voor zinzoekers  vandaag, Tilburg: KSGV 2016, pp. 16-38.

Het veelkleurige religieuze/spirituele landschap in Nederland

Nederland is geen christelijke natie meer. Godsdienst en kerken hebben het laatste decennium  fors aan belang ingeboet. Een overgrote meerderheid van 82% van de Nederlanders komt nooit  of bijna nooit in de kerk. Buiten kleine protestantse kerken van bijvoorbeeld de bevindelijk  gereformeerden, en de grote nieuwe kerken van evangelische snit, is voor veel Nederlanders  het christendom een onbekende of exotische wereld geworden. Natuurlijk is het christendom  nog wel deel van onze cultuur, en in staat een breed publiek aan te spreken via bijvoorbeeld de  Matthäus Passion en de laatste jaren in toenemende mate via het openluchtevenement The  Passion. 

Ontkerkelijking wil echter niet zeggen dat religie en spiritualiteit zijn verdwenen uit Nederland.  Er is een bont palet van religies en van allerlei vormen van spiritualiteit, al dan niet institutioneel  georganiseerd. De veelkleurigheid van dat religieuze landschap krijg je daarom niet op je  netvlies door op een traditionele manier in kaart te brengen dat er nog maar 25% lid is van een  kerk, 5% moslim en 2% bij andere religies hoort. Want dat levert op dat 68% ‘niks’ is.  Religie/spiritualiteit is namelijk veel breder dan kerklidmaatschap. En kerklidmaatschap op  zich zegt niets over daadwerkelijke betrokkenheid. Zo is een flink percentage van de  katholieken nauwelijks betrokken bij hun traditie als het gaat om kerkgang en geloofsinhoud,  aldus de nieuwste aflevering van God in Nederland.1 Daarom wordt in deze bijdrage ook met  een bredere blik gekeken. En dan blijken onder die 68% ‘niks’ nog 17% ‘ongebonden  gelovigen’ te zitten en 10% ‘ongebonden spirituelen’. Waarmee een meerderheid van de  volwassen Nederlanders (59%) nog steeds iets met kerk, geloof (al dan niet christelijk) of  spiritualiteit heeft. Maar een forse minderheid heeft dus een meer seculiere levenshouding. 

God in Nederland staat voor een reeks boeken met die titel die vanaf 1966 ongeveer iedere tien  jaar zijn verschenen. Elk boek beschrijft de op dat moment actuele stand van zaken met  betrekking tot het christendom in ons land. En de laatste twee edities besteden daarnaast ook  aandacht aan nieuwe vormen van spiritualiteit en zingeving die zich hebben ontwikkeld als  aanvulling op of alternatief voor het christendom. In 2006 bleek dat het gedachtengoed van de  nieuwe spiritualiteit leefde onder een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking – ook  onder kerkleden.2 Een decennium later blijkt, voor velen verrassend, dat niet alleen het  christendom, maar ook de nieuwe spiritualiteit aan aanhang heeft verloren.

Wel wordt duidelijk dat de grenzen tussen religie, spiritualiteit, en zingeving aan het vervagen  zijn: kerken doen aan nieuwe spiritualiteit, lifestyle magazine Happinez besteedt sinds enige  tijd ook aandacht aan traditionele religies, en zingeving kan religieus, spiritueel of volkomen  seculier zijn. Ook laten veel mensen zich inspireren door meer dan één religieuze traditie. 

In deze bijdrage ga ik wat dieper in op die veelkleurigheid van het religieuze landschap, en  met name op nieuwe spiritualiteit en meervoudige religieuze betrokkenheid. Daarna ga ik kort  in op de vraag wat mogelijke aandachtspunten met betrekking tot deze groepen zouden kunnen  zijn als het gaat om zingeving en geestelijke verzorging.

(Nieuwe) spiritualiteit

Spiritualiteit is vanouds gerelateerd aan de innerlijke geloofsbeleving van, in de westerse  cultuur, christelijk geloof. Door kerkleden wordt spiritualiteit daarmee nog steeds veelal  geassocieerd; zij zien geloof en spiritualiteit dan in elkaars verlengde. Aanhangers van ‘nieuwe’ vormen van spiritualiteit zetten zich vaak af tegen georganiseerde religie, die wordt  geassocieerd met dogma’s, regels en starheid, en moedigen het zelf zoeken naar waarheid en  wijsheid aan. Religie krijgt dan soms een negatieve bijklank. Zich ‘spiritueel’ noemen kan dan  juist een alternatief voor ‘religieus’ of ‘gelovig’ worden. Maar ook kan ‘spiritueel’ een  afgezwakte vorm van ‘religieus’ zijn, omdat men niet ‘niks’ wil zijn, want dat is zo kaal.3 

Het is duidelijk dat spiritualiteit een levend begrip is met een dynamische betekenis. Er wordt  zeer veel met spiritualiteit geassocieerd, niet in de laatste plaats in de commercie. Zo kun je op  internet spirituele vakanties boeken, of spiritueel shoppen, en er is een breed aanbod aan  business spiritualiteit. Maar ook worden er boeken geschreven over spiritueel tuinieren,4 spiritueel afvallen5en zelfs spiritueel scheiden.6 Twee Engelse godsdienstsociologen stelden  schertsenderwijs, maar met een hoog waarheidsgehalte, dat het begrip spiritualiteit een  oeverloze range aan betekenissen kan hebben: ‘Anything from serious introspection to beauty  treatments’.7 

Als je los van het commerciële aanbod en de mening van onderzoekers gaat kijken hoe gewone  mensen spiritualiteit opvatten, blijkt daar trouwens ook heel veel variatie in te zitten. In mijn  promotieonderzoek heb ik dat in beeld gebracht op grond van een representatieve steekproef  van volwassen Nederlanders, door middel van een open vraag in een enquête. In  overeenstemming met de door Glock en Stark8 gegeven indeling van dimensies van religiositeit,  waren in de antwoorden cognitieve, experiëntiële, rituele en consequentiële elementen terug te  vinden – in dit geval als dimensies van spiritualiteit. Ik heb een aantal voorbeelden in tabel 1 bij  elkaar gezet. 

Naast respondenten die inhoudelijke omschrijvingen gaven, was er ook een aanzienlijk aantal  respondenten dat spiritualiteit ‘niets voor mij’ of ‘zweverig’ noemde (21%), en er dus duidelijk  afstand van wilde nemen.

We kunnen concluderen dat er een enorme diversiteit aan concepties van spiritualiteit leeft.  Verder viel op dat er relatief weinig expliciet christelijke elementen in de omschrijvingen  voorkwamen (en vrijwel geen enkele uit een andere religieuze traditie).

Tabel 1. Omschrijvingen van spiritualiteit door Nederlanders.9

dimensie  (deel van) omschrijving spiritualiteit door respondenten
Cognitief  meer tussen hemel en aarde
iets met de menselijke geest
iets niet-waarneembaars
religie, niet alleen islam, jodendom of christendom, maar ook  mensen die geloven dat er ‘iets’ is
paranormale zaken
zingeving
ervaringsgericht  wat je ervaart in je diepste innerlijk
balans tussen jezelf en het leven en tussen je gevoel en je ratio
rituelen /  

praktijken 

helderziendheid, meditatie, contact met het hiernamaals
bidden, kerkgang
consequentieel /  ethisch  geloven in goedheid, en goed doen; voor elkaar zorgen

Ondanks die enorme diversiteit blijkt er in de nieuwe vormen van spiritualiteit toch, op een wat  hoger abstractieniveau, een soort meta-ideologie te bestaan, die ten grondslag ligt aan de vele  verschijningsvormen van nieuwe spiritualiteit die op het eerste gezicht weinig met elkaar te  maken lijken te hebben. Hierbij gaat het zowel over de vorm (hoe en waar vind je spiritualiteit)  als over de inhoud (geloofspunten). Een kernconcept is ‘zelfspiritualiteit’, het besef dat je moet  zoeken naar je diepste innerlijke kern, die goddelijk is, en dat je los moet komen van je ego, die  wijze van leven die is voorgeprogrammeerd door opvoeding, regels, instituties, gehechtheden  en angsten.10 Daarnaast is er de notie van een ‘wijsheidstraditie’, een eeuwige bron – perennial  wisdom – die ten grondslag ligt aan alle religieuze en spirituele uitingsvormen die zich in de  loop van de geschiedenis en in allerlei windstreken ontwikkeld hebben. En daarom is er niets  tegen het kiezen en combineren van elementen uit verschillende tradities, tot wat voor jou als  waar en goed ervaren wordt, en voor jou ‘werkt’ in je leven. In deze basisideologie past verder  ook het idee van holisme of monisme, de gedachte dat iedereen en alles op het diepste niveau  nauw met elkaar verbonden is en samen één geheel vormt. In empirisch onderzoek blijken de stellingen uit deze meta-ideologie positief te correleren met zich ‘spiritueel’ noemen. Ook in de  nieuwste God in Nederland blijkt nieuwe spiritualiteit brede aanhang te hebben, zowel binnen  als buiten de kerken, ofschoon deze, voor velen onverwacht, is geslonken in het afgelopen  decennium.

Meervoudig religieuze betrokkenheid

Hierboven is al even gesproken over kiezen en combineren van elementen uit verschillende  religieuze tradities. Vanuit de christelijke theologie wordt dit soms benoemd als syncretisme,  en dat woord heeft niet zelden een negatieve bijklank. Critici waarschuwen voor aantasting van  de waarheid, oppervlakkigheid, inconsistentie en verlies van religieuze identiteit. Anderen  stellen echter dat meervoudige religieuze betrokkenheid ook gezien kan worden als uitdrukking  van religieuze volwassenheid en flexibiliteit. Vanuit deze verschillende bronnen kunnen  mensen nieuwe en waardevolle inzichten en ervaringen in hun oorspronkelijke geloofsleven  integreren.11 Religies kunnen dan gezien worden als richtingwijzers in het leven. De weg is het  leven zelf, en religies helpen ons de weg te gaan.12 

Godsdienstsociologen benadrukken tegenwoordig steeds meer dat geleefde religie, zowel  binnen als buiten kerken en andere religieuze instituties, zelden lijkt op een consistent,  theologisch correct ‘standaardpakket’. Individuele religiositeit is ideologisch zelden consistent,  is vaak pragmatisch georiënteerd, belichaamd, creatief, gericht op effectiviteit, fundamenteel  sociaal, en ook vaak veranderlijk in de tijd: aangepast aan de behoefte in een bepaalde  levensperiode. Grenzen rond de officiële inhoud van religies werden en worden mede getrokken  via sociale en politieke strijd met als inzet de dominantie van elites. Een religie is geen eenheid,  en alle religies zijn hybride en continu in verandering. De verschillen in individuele religiositeit  binnen religieuze instituties zijn vaak net zo groot als die ertussen.13 Het is dus eigenlijk  helemaal niet vreemd dat er in religieus opzicht heel veel ‘buiten de lijntjes gekleurd’ wordt.  Door de globalisering, de multiculturele en multireligieuze samenleving, en de brede  beschikbaarheid van bronnen uit velerlei tradities is dit ook goed te begrijpen. Zowel binnen  als buiten de kerken is religie geïndividualiseerd, en zijn individuen creatief als het gaat om  religie en spiritualiteit. 

Internationaal hebben onderzoekers een nieuwe benadering van deze religieuze creativiteit  gevonden: zij kijken ernaar door de bril van wat is gaan heten multiple religious belonging,  meervoudige religieuze betrokkenheid (MRB). Aan de Vrije Universiteit zijn wij in een klein  team onderzoekers via een meerjarig project bezig met dit onderwerp. Voortvloeiend uit de overwegingen hierboven, is een belangrijk uitgangspunt voor ons dat wij religieuze  betrokkenheid niet gelijkstellen aan kerklidmaatschap of kerkbezoek, maar veel breder, als aan  ‘zich thuis voelen bij’, ‘een relatie hebben met’, ‘zich verbonden voelen met’ bepaalde  religieuze praktijken, overtuigingen, verhalen, mensen, en manieren om in het leven te staan.  MRB kan in onze ogen een breed spectrum beslaan, van mensen die uit verschillende religieuze  of spirituele bronnen putten zonder ergens bij aangesloten te zijn, tot mensen die heel intensief  bij twee religieuze gemeenschappen en tradities betrokken zijn en alles daar tussenin, zoals  christenen die aan zenmeditatie doen. Natuurlijk valt een deel van wat MRB is samen met  nieuwe spiritualiteit. In het empirische deel van het MRB-onderzoek proberen wij die  meervoudige betrokkenheid in Nederland in kaart te brengen, allereerst doormiddel van een  kwantitatieve inventarisatie.14 Religieuze betrokkenheid is daartoe uitgewerkt in zeven  modaliteiten die zijn geïnspireerd door de dimensies van religiositeit ontwikkeld door Glock en  Stark15 en Smart.16 Dimensies van religiositeit zijn manieren waarop religiositeit tot uitdrukking  kan komen. Modaliteiten van belonging (betrokkenheid) zijn manieren waarop mensen een  relatie, een lijntje, kunnen hebben met een bepaalde religie, en omvatten daarom meer dan de directe vormen van expressie. De modaliteiten zijn uitgewerkt tot een groot aantal vragen in  een enquête, die voor ons door bureau Motivaction eind 2014 is uitgezet onder een  representatieve steekproef uit de volwassen Nederlandse bevolking (n = 2177). De modaliteiten  betreffen: 

  • affiniteit met een religie door inspiratie, zich verwant voelen met, rituelen aantrekkelijk  vinden of waarden aansprekend vinden 
  • praktijken en materiële cultuur: bidden, mediteren, yoga, vasten, pelgrimstochten maken,  religieuze teksten lezen; religieuze feesten vieren, of voorwerpen bezitten waaraan men een  persoonlijke religieuze betekenis hecht 
  • religieuze overtuigingen 
  • religieuze ervaringen en emoties 
  • waarden ontleend aan religie 
  • religieuze sociale participatie: betrokkenheid bij religieuze gemeenschappen zelfidentificatie als aanhanger van een religie (christen, moslim, boeddhist etc.) 

Mensen konden bij elke vraag aangeven uit welke religieuze traditie of tradities zij op dat gebied  putten (christendom, islam, jodendom, boeddhisme, hindoeïsme of een zelf te noemen ‘andere  religieuze traditie’). Met de resultaten van deze enquête kunnen antwoorden gegeven worden  op vragen als: hoeveel MRB’ers zijn er eigenlijk in Nederland? En hoeveel zijn het er binnen  religieuze gemeenschappen? Welke elementen uit welke religieuze tradities combineren zij  vooral? We moeten er echter ook rekening mee houden dat – zeker in de nieuwe spiritualiteit – de herkomst van allerlei religieuze elementen niet duidelijk is: misschien voor onderzoekers  nog wel, maar veelal voor aanhangers of gebruikers niet (meer). Daarnaast hebben mensen de  neiging om verbindende elementen te benadrukken, zoals mystieke ervaringen, die dan niet  direct meer gekoppeld worden aan specifieke religieuze tradities. In de enquête is hiermee  zoveel mogelijk rekening gehouden door open vragen en extra antwoordmogelijkheden. Dat  had inderdaad als resultaat dat een aantal respondenten in de feedback liet weten dat zij niet in  een hokje gestopt wensten te worden, of dat ze de nadruk wilden leggen op wat religies  gemeenschappelijk hebben. Anderen vulden ‘spiritualiteit’ in bij de optie ‘andere religie’. 

Uit de resultaten blijkt allereerst een grote flexibiliteit en religieuze openheid bij een aanzienlijk  deel van de bevolking. Zo stemde 37% in met de stelling ‘Voor mij is religie iets wat  voortdurend verandert tijdens je leven’ en 48% was het eens met ‘Religie is naar mijn idee  vooral een persoonlijke zoektocht, waarbij je elementen uit verschillende religieuze tradities  kunt combineren in je leven’. Aangeven dat ‘je kunt combineren’wil echter nog niet zeggen dat  je het zelf ook doet, vandaar de volgende stelling: ‘Ik combineer elementen uit verschillende  religieuze tradities in mijn leven’. Daarmee werd door 24% ingestemd. Als ‘binnen-christelijke’ combinaties, zoals tussen rooms-katholicisme en protestantisme, hierop in mindering worden  gebracht, en na opschoning van de specificaties die de respondenten onder ‘andere religieuze  traditie’ noemden,17 daalt het percentage ‘combineerders’ tot 17%.

Met behulp van de uitgebreidere set van meer specifieke vragen, gekoppeld aan de boven  besproken modaliteiten, konden we nauwkeuriger in beeld brengen op welke verschillende  wijzen mensen met religie bezig zijn. MRB is niet voornamelijk beperkt tot buitenkerkelijken.  Integendeel: van degenen die betrokken zijn bij een religieuze gemeenschap is 41% MRB’er. 

Allereerst blijkt dat 64% op enigerlei wijze betrokken is bij één of meer religies. Die 64% is  aanzienlijk meer dan het aantal mensen dat bij een kerk of andere religieuze gemeenschap is  aangesloten: blijkens God in Nederland is dat maar 32%. Rekenend met de modaliteiten, blijkt  dat 23% betrokken is bij twee of meer religies, en 10% zelfs bij drie of meer religies. Daarbij  komen de combinaties tussen christendom en boeddhisme (13%) en tussen christendom en  jodendom (11%) het meest voor. Laatstgenoemde combinatie wordt vooral aangetroffen onder  protestanten. Eén van de redenen daarvoor is dat protestanten, met hun grotere gerichtheid op  de Bijbel, zich meer dan katholieken bewust zijn van de inherente verwantschap tussen  christendom en jodendom. Men kan zich afvragen of hier werkelijk sprake is van meervoudig  religieus zijn. Als het gaat om de combinatie christendom-boeddhisme zal daar eerder sprake  van zijn. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om christenen die boeddhistische meditatie  beoefenen.

Zingeving en geestelijke verzorging in het veelkleurige landschap

Secularisering, nieuwe spiritualiteit en meervoudige religieuze betrokkenheid zullen ook tot  uitdrukking komen in de praktijk van de geestelijke verzorging. Daarbij staan twee vragen  centraal. Hoe gaan mensen om met zingeving in deze tijden van individuele keuzevrijheid en  het enorm gevarieerde aanbod aan religieuze en spirituele bronnen? En hoe kunnen geestelijk  verzorgers voldoende voeling houden met die enorme variatie aan seculiere, religieuze en  spirituele achtergronden van hun gesprekspartners? Op deze vragen is geen gemakkelijk  antwoord te geven. Ik beperk me tot enkele bevindingen en overwegingen, en een  onderzoeksinitiatief.

Zingeving

Allereerst een opmerkelijke bevinding uit God in Nederland.In het afgelopen decennium is het  aantal Nederlanders dat behoefte heeft aan nadenken over de zin van hun leven gedaald van een  kleine 80% in 2006 tot 70% in 2015. Verder blijkt dat zingeving kennelijk vooral een onderwerp  is voor mensen die in hun leven een plaats geven aan geloof of spiritualiteit. Onder seculieren  (de restgroep die overblijft van de buitenkerkelijken als je de ongebonden gelovigen en  ongebonden spirituelen eraf trekt) is de zingevingsbehoefte het laagst. Onder hen stelt zelfs  62% dat de zin van je leven een onderwerp is dat ze niet zo interesseert (zie tabel 2). 

Tabel 2. Behoefte aan zingeving onder Nederlanders (% dat het geheel of gedeeltelijk eens is met de stelling).

2006  2015  2015, groepen
Totaal  totaal  kerkleden  ongebonden gelovigen ongebonden spirituelen
Ik heb er behoefte aan af en toe de  zin van mijn leven te overdenken  79  70  85  86  86
De zin van je leven is een onder werp dat mij niet zo interesseert  37  48  37  40  31

Het is niet direct duidelijk waar die afname van zingevingsbehoefte door komt. Misschien  spelen de toenemende gejaagdheid en versnippering van het bestaan, het gevoel geleefd te  worden, of de gerichtheid op de korte termijn voor velen hierbij een rol. Een bekende uitspraak  luidt: ‘De mens is ongeneeslijk religieus’. Die lijkt inmiddels wel achterhaald, niet alleen door  cijfers, maar ook als principe.18 Maar is de mens dan zelfs niet ‘ongeneeslijk zingevend’? Of  komt de zingeving pas aan de orde in crisissituaties, en dus in situaties waar geestelijk  verzorgers regelmatig mee te maken krijgen? 

Van mensen met een seculiere oriëntatie wordt wel gezegd dat ze geen woorden en symbolen  meer hebben om hun existentiële vragen en ervaringen te beschrijven en te duiden. Van nieuwe  spirituelen en MRB’ers zou je kunnen zeggen dat ze een overvloed aan zingevingsbronnen tot  hun beschikking hebben. Die individualisering van religie heeft mooie en lastigere kanten. Het  mooie ligt voor de hand: de vrijheid om te kiezen wat je aanspreekt, wat bij je past; de verrijking  en verdieping van je spirituele leven die kunnen voortvloeien uit inzichten en praktijken uit  velerlei bronnen; en kansen voor tolerantie naar andersgelovigen, en het ontstaan van  interreligieuze contacten. In de nieuwe spiritualiteit is veelal ook sprake van een optimistisch  geloof in spirituele ontwikkeling van het individu en van de mensheid als geheel. De individuele  keuzevrijheid vraagt echter ook nogal wat van iemand: initiatief, zelfvertrouwen, openheid,  creativiteit, relativeringsvermogen, bereidheid tot leren en een kritische blik om wat werkelijk  van waarde is te onderscheiden van de oppervlakkigheid van veel wat als ‘spiritueel’ wordt  aangeboden. 

Bij nieuwe spirituelen en MRB’ers zou je je kunnen voorstellen dat bezig zijn met religieuze  bronnen en ideologieën van uiteenlopende origine naast bevrijdend ook verwarrend kan zijn,  wanneer zij zoeken naar houvast.19 Mensen kunnen ook het gevoel hebben onderworpen te zijn  aan individualisering.20 Zoekers in wat wel de ‘spirituele supermarkt’ wordt genoemd, mensen  die zich aan het (her)oriënteren zijn op hun spiritualiteit, worden geacht zelf hun keuze te maken  uit het aanbod. Hammer noemt dat de ‘individualistische imperatief’.21 De maatschappelijke  differentiëring waar eenieder mee te maken heeft, dwingt mensen tot individuele keuzen, maar  wakkert ook een verlangen aan naar een samenbindende instantie, gericht op innerlijke  heelheid. Die zoeken mensen veelal in het authentieke ik of zelf. Daarom is de nieuwe  religiositeit zeer ervaringsgericht. Niet of iets waar is, maar of het ‘werkt’, helpt, goed voelt,  aanspreekt, staat centraal. Daartegenover is men ook op zoek naar nieuwe ‘grote verhalen’ waarin het authentieke zelf een plaats heeft. En naar een ‘vertellende’ gemeenschap, waarin  men zich aan elkaar kan spiegelen.22 Veel auteurs hebben geschreven over de fundamentele  motivationele spanning in het leven, tussen het individuele streven naar  zelfstandigheid/authenticiteit, en het horen bij en erkend worden door anderen.23 Als het gaat  om zingeving onderscheiden Dohmen en Manschot autonome en heteronome bepaling van zin.  Autonome bepaling van zin gaat uit van vrijheid, individualisme, rationaliteit, en maakbaarheid  van het bestaan en van een rechtvaardige samenleving. Heteronome bepaling van zin gaat uit van ontvankelijkheid voor een transcendente zin, het belang van traditie en traditionele  levensbeschouwingen, en acht autonome zinbepaling een illusie. De auteurs omschrijven de  beschreven spanning als ‘het problematische verlangen naar binding’, dat voortkomt uit het  fundamenteel sociale karakter van het menselijk leven. Die spanning kan nooit definitief  worden opgeheven.24 

Is er in algemene zin iets te zeggen over hoe MRB’ers omgaan met zingeving, en of en hoe hun  behoeften aan geestelijke zorg verschillen van die van bijvoorbeeld ‘monoreligieuzen’? Hoe  belangrijk is het dat zij deel uitmaken van een religieuze (of seculiere!) gemeenschap, waarin  zij hun spiritualiteit kunnen delen en toetsen aan elkaar en aan de dagelijkse realiteit van het  leven? Hoe belangrijk is het om persoonlijk contact te hebben met een leraar of pastor? En  welke bagage heeft die leraar of pastor nodig om hen effectief te kunnen begeleiden? In het  kader van het MRB-onderzoek aan de Vrije Universiteit proberen wij inzicht te krijgen in deze  materie. 

Allereerst vragen wij in interviews en enquêtes aan MRB’ers / combineerders hoe zij omgaan  met de diversiteit van hun bronnen: of zij verschillende theologieën/ideologieën met elkaar in  overeenstemming proberen te brengen, of dat ze dat niet nodig vinden; en bij wie of wat zij te  rade gaan in geval van geestelijke nood. In de tabellen 3 en 4 staan enkele resultaten van de  (niet-representatieve) vervolgenquête die wij rond religieuze belonging hebben gehouden, en  waarin wij ‘monoreligieuzen’ en ‘combineerders’ vergeleken. In tabel 3 staat een aantal  resultaten. Het betreft nog niet eerder gepubliceerde cijfers. Bij de combineerders  specificeerden we enkele vragen naar de twee belangrijkste door henzelf genoemde religies  waaruit zij putten ([religie 1] en [religie 2] in de tabel).

Tabel 3. ‘Monoreligieuzen’ en ‘combineerders’ over zingeving en autonomie (% instemming).

Stelling Mono religieuzen (n=82) Combineerders (n=155)
Ik bepaal in religieus opzicht het liefst mijn eigen  onafhankelijke koers  52  92
Ik laat mij in religieus opzicht graag adviseren of begeleiden  62  47
De zin van je leven moet je zelf zoeken  61  92
De zin van je leven wordt door religie(s) aangereikt  83  66
Betrokkenheid bij twee religieuze tradities geeft mij een  grote mate van vrijheid om mijn eigen koers te varen  90
Ik merk dat [mijn religie] mij helpt de zin van mijn leven te  bepalen  95
Ik merk dat [religie 1] mij helpt de zin van mijn leven te  bepalen 86
Ik merk dat [religie 2] mij helpt de zin van mijn leven te  bepalen  72
Ik ervaar een spanning tussen de wens om religieus mijn  eigen koers te varen en de wens om bij een of meer  religieuze groepen te horen 24  32

Uit tabel 3 blijkt dat monoreligieuzen zich veel meer dan combineerders heteronoom opstellen,  zich laten adviseren, en niet in hun eentje hun koers uit willen stippelen. Combineerders zijn  veel meer geneigd te stellen dat je de zin van je leven zelf moet zoeken, terwijl monoreligieuzen  in forse meerderheid vinden dat de zin van je leven je door religie(s) wordt aangereikt. Dat  laatste vindt overigens ook een wat kleinere meerderheid van de combineerders, alleen ervaren  die een grotere vrijheid om het aangereikte te verwerpen. Want maar liefst 92% van hen ervaart  een grote vrijheid om hun eigen koers te varen, juist door hun betrokkenheid bij meerdere  religies. Monoreligieuzen vinden bijna allemaal (95%) dat hun religie hen helpt om de zin van  hun leven te bepalen; combineerders hebben in dat opzicht veel baat bij hun beide religies (86  resp. 72%). De spanning tussen een eigen koers varen en bij een groep horen wordt vaker door  combineerders ervaren (32%) dan door monoreligieuzen (24%). 

Tabel 4 geeft nader inzicht in hoe combineerders hun meervoudige religiositeit beleven.

Tabel 4. ‘Combineerders’ over hun meervoudige religiositeit (% instemming).

Item  combineerders (n=148)
Mijn betrokkenheid bij meerdere religies maakt het mogelijk om van  perspectief te wisselen  84
Wat ik uit mijn verschillende bronnen haal vult elkaar aan  94
Mijn betrokkenheid bij verschillende religieuze tradities is afwisselend:  ik probeer niet om er een geheel van te maken  62
Meervoudig religieus zijn brengt wel eens knelpunten met zich mee  42
Ik weet soms niet op welke van de twee religies ik me het beste kan  richten  10
Als ik in geestelijke nood verkeer, is er iemand vanuit [religie 1] waar ik  terecht kan  62
Als ik in geestelijke nood verkeer, is er iemand vanuit [religie 2] waar ik  terecht kan  32
Over vijf jaar denk ik dat ik nog steeds iets met de beide door mij  genoemde religieuze richtingen heb  88

Voor de meeste combineerders geldt dat wat zij uit hun diverse bronnen halen elkaar aanvult;  de meerderheid probeert er echter niet één geheel van te maken. Dat maakt het mogelijk om  van perspectief te wisselen. Dat betrokkenheid bij meerdere religies wel eens knelpunten met  zich meebrengt, geldt voor 42% van de combineerders. Verder denkt 62% in geestelijke nood  terecht te kunnen bij iemand van hun eerstgenoemde religie. De verschillen tussen degenen die  wel en zij die niet aangesloten zijn bij een religieuze gemeenschap met betrekking tot deze  vraag zijn echter groot. Degenen die bij een gemeenschap van hun eerstgenoemde religie zijn  aangesloten, denken voor het grootste deel wel terecht te kunnen bij iemand van religie 1 als  zij in geestelijke nood verkeren (79%). De niet aangeslotenen zijn daar slechts in minderheid van overtuigd (29%). Ter vergelijking: 96% van de bij een gemeenschap aangesloten  monoreligieuzen denkt bij iemand van hun religie terecht te kunnen, tegenover 60% van de niet  aangeslotenen.25 Dit wil overigens niet zeggen dat de mensen die niet terecht kunnen bij iemand  van de betreffende religie, daarmee ook nergens terecht kunnen. Ter vergelijking, ofschoon de  vraagstelling verschilt: in God in Nederland26 blijkt dat Nederlanders bij gewetensproblemen,  afgezien van de familiekring, vooral bij een vriend of vriendin te rade gaan, eerder dan bij een  pastor. 

Meervoudige religiositeit en geestelijk verzorging

In een ander deelonderzoek proberen wij meer zicht te krijgen op de kant van de geestelijk  verzorgers met betrekking tot religieuze diversiteit en meervoudige religiositeit. Daartoe  hebben we een enquête opgesteld vanuit het MRB-onderzoeksproject in samenwerking met  vertegenwoordigers van de opleiding Geestelijke verzorging van de VU en van de VGVZ, en  gevoed door feedback vanuit de diensten Geestelijke verzorging van de ministeries van  Defensie en Veiligheid en Justitie. Met de enquête willen wij een breder beeld krijgen van de  rol van (meervoudige) religieuze/levensbeschouwelijke diversiteit in het werk van geestelijk  verzorgers. Eerst stellen wij vragen over hun eigen religieuze / levensbeschouwelijke bronnen  en achtergrond, onder andere om te zien in hoeverre meervoudige religiositeit voor henzelf een  rol speelt. Daarna volgen vragen over de contacten die zij hebben in hun werk en hoe diversiteit  daarin een rol speelt, bijvoorbeeld als het gaat om verschillen in religieuze /  levensbeschouwelijke achtergrond tussen de geestelijk verzorger en zijn of haar  gesprekspartners. Ook vragen wij of zij bereid zijn en zich voldoende toegerust achten voor het  verlenen van geestelijke zorg aan mensen die anders-religieus of MRB’er zijn. En we vragen  wat er mogelijk aan zou kunnen bijdragen om de genoemde zorg kwalitatief te verbeteren.  Daarnaast vragen we of en hoe zij MRB’ers tegenkomen in hun werk, en welke indruk zij  hebben van de behoefte aan geestelijke verzorging van deze mensen. 

De enquête is eind augustus/begin september 2016 uitgezet via de VGVZ en de ministeries van  Defensie en Veiligheid en Justitie. De resultaten worden mogelijk gepresenteerd op een VGVZ jaarbijeenkomst in 2017 (en uiteraard gepubliceerd in vakbladen).

Conclusies

We hebben gezien dat nog steeds een meerderheid van de Nederlandse bevolking (59%) op één  of andere manier bezig is met kerk, religie of spiritualiteit, ondanks het feit dat het lidmaatschap  van kerken en andere religieuze gemeenschappen is afgenomen tot 32%.  Religiositeit/spiritualiteit is daarmee dus veel breder dan kerklidmaatschap. De behoefte aan  reflectie over de zin van je/het leven is groot, maar is in het laatste decennium onder  Nederlanders toch wat afgenomen. Deze behoefte blijkt voornamelijk aanwezig te zijn bij die  mensen die religieus of spiritueel zijn, en in veel mindere mate bij mensen met een seculiere  levensoriëntatie.27

Er blijkt een enorme diversiteit aan interpretaties van ‘spiritualiteit’ te bestaan. Desalniettemin  bestaat er onder nieuwe spirituelen een soort van meta-ideologie, die ten grondslag ligt aan de  vele verschijningsvormen. Dat stelt nieuwe spirituelen in staat om zowel hun ‘eigen ding’ te  doen, als zich te herkennen en thuis te voelen bij andere nieuwe spirituelen.28 De aanhang voor  deze meta-ideologie van de nieuwe spiritualiteit blijkt onder Nederlanders nog steeds vrij groot  te zijn, maar toch te zijn afgenomen in het afgelopen decennium.29 

Er is in ons land een grote openheid ten opzichte van andere religies, en ook voor het opnemen  van elementen daaruit in je persoonlijke religiositeit. Desgevraagd geeft 17% van de  Nederlanders aan uit meerdere religieuze tradities te putten. De combinaties christendom boeddhisme en christendom-jodendom komen daarbij het meeste voor. Als op meer  gedetailleerde wijze wordt verder gevraagd, blijkt bijna een kwart van de bevolking (23%) op  één of andere wijze een relatie te hebben met meerdere religies.30 

De individuele religieuze keuzevrijheid kan bevrijdend en verrijkend werken, maar wellicht  ook tot verwarring leiden. Uit de vervolgenquête van de VU over religieuze belonging blijkt  dat MRB’ers vaker dan ‘monoreligieuzen’ spanning ervaren tussen individuele keuzevrijheid  en authenticiteit aan de ene kant, en het horen bij en erkend worden door anderen aan de andere  kant. Voor bijna de helft van de MRB’ers die zijn aangesloten bij een religieuze gemeenschap,  en voor ruim een kwart van degenen die dat niet zijn, blijken er wel eens knelpunten te zijn als  het gaat om hun meervoudige religiositeit. Hoe geestelijk verzorgers daar alert op kunnen zijn  en er adequaat op kunnen inspelen, is een vraag voor vervolgonderzoek. 

In het individualisatieproces vervagen ook de grenzen tussen religie(s), spiritualiteit, zingeving  en geestelijke gezondheid. Dat kan consequenties hebben voor de rolverdeling tussen therapeut  en geestelijk verzorger. Grof gezegd: de therapeut is er om je ergens vanaf te helpen (psychische  problemen); de geestelijk verzorger is er om je ergens aan te helpen (inspiratie, levenskunst,  vertrouwen). Is extra aandacht voor verwijzing en/of samenwerking tussen beide disciplines hier zinvol? 

Nieuwe spiritualiteit en MRB zijn een uitdaging voor de toekomst van de geestelijke  verzorging. Nieuw onderzoek aan de Vrije Universiteit tracht ertoe bij te dragen te achterhalen  hoe die uitdaging het beste aangegaan kan worden.

  1. T. Bernts & J. Berghuijs (2016) God in Nederland 1966-2015. Utrecht: Ten Have.
  2. T. Bernts, G. Dekker & J. de Hart (2007) God in Nederland 1996-2006. Kampen: Ten  Have. 
  3. P.L. Marler & C.K. Hadaway (2002) ‘Being Religious’ or ‘Being Spiritual’ in America: A  Zero-Sum Proposition? Journal for the Scientific Study of Religion, 41, 289-300.
  4. https://www.bol.com/nl/p/spiritualiteit-werkt-in-de-tuin/1001004005769226/ 
  5. https://www.bol.com/nl/p/spiritueel-afvallen/1001004010468082/
  6. https://www.bol.com/nl/p/spiritueel-scheiden/1001004006850566/ 
  7. D. Voas & S. Bruce (2007) The Spiritual Revolution: Another False Dawn for the Sacred.  In K. Flanagan & P.C. Jupp (eds.) A Sociology of Spirituality. Burlington: Ashgate, 42- 62, 44. 
  8. C.Y. Glock & R. Stark (1965) Religion and society in tension. Chicago: Rand McNally.
  9. J. Berghuijs, J. Pieper & C. Bakker (2013) Conceptions of spirituality among the Dutch  population. Archive for the Psychology of Religion, 35, 369-398. 
  10. P. Heelas (1996) The New Age movement: The celebration of the self and the  sacralization of modernity. Oxford, Blackwell. 
  11. P. Schmidt-Leukel (2009) Transformation by integration: how interfaith encounter  changes Christianity. London: SCM Press; M. Kalsky & F. Pruim (2014) Flexibel  geloven: Zingeving voorbij de grenzen van religies. Vught: Skandalon; A. van der Braak  (2013) Meervoudige religieuze binding: van een dualistisch wij-zij-denken naar een  inclusief non-dualistisch denken. In M. Kalsky (red.) Alsof ik thuis ben: Samenleven in  een land vol verschillen. Almere: Parthenon, 307-321.
  12. P. Schmidt-Leukel (2008) Multireligiöse Identität: Anmerkungen aus pluralistischer  Sicht. In R. Bernhardt & P. Schmidt-Leukel (eds.) Multiple religiöse Identität: Aus  verschiedenen religiösen Traditionen schöpfen. Zürich: Theologischer Verlag Zürich,  243-265. 
  13. Zie o.a. M.B. McGuire (2008) Lived Religion: Faith and Practice in Everyday Life.  Oxford, New York: Oxford University Press.
  14. J. Berghuijs (2017) Multiple Religious Belonging in the Netherlands: An Empirical  Approach to Hybrid Religiosity. Open Theology, 3, 19-37 (in press). Het resterende deel  van deze paragraaf is daaruit afkomstig. 
  15. Glock & Stark, Religion and society in tension
  16. N. Smart (1998) Dimensions of the Sacred: An Anatomy of the World’s Beliefs. Berkeley,  CA: University of California Press. 
  17. Sommige respondenten specificeerden ‘andere religieuze traditie’ door een christelijke  denominatie te noemen: die specificatie is dan als ‘christendom’ en niet als ‘andere  religieuze traditie’ gerekend; anderen noemden bijvoorbeeld humanisme of atheïsme, of  andere zaken die in het kader van dit onderzoek niet als religieuze traditie konden worden  benoemd. Deze respondenten werden geacht ‘andere religie’ niet te hebben aangekruist. 
  18. J. de Roover (2014) Incurably religious? Consensus gentium and the cultural universality  of religion. Numen, 61, 5-32. 
  19. Zie bijvoorbeeld S. van IJssel (2013) Vrijzinnig maar niet vrijblijvend: De valkuilen en  uitdagingen van inclusieve spiritualiteit. Prana, 196, 42-48. 
  20. Werkgroep Nieuwe Religieuze Bewegingen (2000) Hunkering naar heelheid: het nieuw religieuze verlangen naar een authentiek bestaan. Brochure, Katholieke Raad voor Kerk  en Samenleving. 
  21. O. Hammer (2010) I did it my way? Individual choice and social conformity in New Age  religion. In S. Aupers & D. Houtman (eds.) Religions of modernity: Relocating the sacred  to the self and the digital. Leiden: Brill, 49-67. 
  22. Hunkering naar heelheid. Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving.
  23. O.a. Ch. Taylor (200313) De malaise van de moderniteit. Kampen: Kok Agora; Kapellen:  Pelckmans. 
  24. J. Dohmen & H. Manschot (1992) Het problematische verlangen naar binding. In G.A.  van der Wal & F.C.M.I. Jacobs (red.). Vragen naar zin; beschouwingen over de  zingevingsproblematiek. Baarn: Ambo, 104-137. 
  25. Hier slechts een kleine n = 10. 
  26. Bernts & Berghuijs, God in Nederland 1966-2015. 
  27. Bernts & Berghuijs, God in Nederland 1966-2015
  28. O.a. J.P. Bloch (1998) New spirituality, self, and belonging: How New Agers and Neo pagans talk about themselves. Westport: Praeger. 
  29. Bernts & Berghuijs, God in Nederland 1966-2015. Berghuijs, Multiple religious belonging in the Netherlands.

Bekijk ook deze artikelen eens!